a woman’s right to shoes…

Gisteren stuurde mijn jongste broer, omdat hij als geen ander weet dat ik van schoenen hou, een foto door van een heel bijzonder fraai exemplaar van een excentriek en exclusief modehuis waarvan ik nog nooit schoenen heb gekocht wegens voor mijn beurs veel te duur.

Mijn broers lachen en plagen mij met mijn uitgebreide collectie schoenen.
Ja, ik beken, ik heb er veel al ben ik Imelda Marcos niet.
Ze mogen mij plagen zoveel ze willen want, zo zeggen ze het toch:
plagen is om liefde vragen, liefde die ik hen graag geef.

Ik ben niet de enige vrouw die een zwak heeft voor schoenen en ik zal ook niet de laatste zijn.
Aan mijn zwakte voor mooie schoenen kan ik, eerlijk waar, niets doen, de oorzaak ligt volgens mij helemaal in het verleden en het verleden, zoals je weet, kan ik noch een ander uitwissen of veranderen.

Ik leg het even uit:
Ik ben het oudste kind in een gezin van vijf en meteen het enige meisje.
Als klein meisje kreeg ik enkel witte bottientjes die mijn broertjes later, toen ze te klein waren voor mij, ook droegen.
Ja, zij moesten van klein kind af tevreden zijn met mijn afdragertjes.
Later, toen ik al een wat groter meisje was, kreeg ik zwarte lakleren schoenen met een riempje, waarin ik mezelf kon spiegelen, in mijn schoenen en niet in de riempjes, die mijn broertjes vanzelfsprekend niet moesten afdragen, mijn mama gaf ze door aan een of andere kennis die ook een klein meisje had.

Ik was van meet af aan erg zuinig op mijn schoentjes, ik verdroeg het niet als ze vuil of vlekkerig waren. Met een beetje spuug op mijn zakdoek kon ik het kleinste vlekje snel wegpoetsen. En ik was en ben ook niet slijts.

Mijn mama, die niet van gisteren was, zag met spijt in het hart hoe ze mijn te kleine schoenen waar de eerste sleet niet eens op te zien was, weg moest doen.
Dat moest dus anders, lees, economischer.

Van toen ik een jaar of zeven, acht was veranderde mijn schoenenstijl drastisch.
Vanaf dan kreeg ik alleen nog ,voor de winter zwarte bottines met haakjes en oogjes om de veters dicht te knopen en tijdens de zomer kreeg ik bruine sandalen, ze leken nog het meest van al op sandalen zoals de paters met hun bruine pij er ook droegen.
Mijn moeder ging steevast naar dezelfde schoenenwinkel, de ‘Bambi’ of ‘Bamby’ in de hoofdwinkelstraat van Roeselare.
De winkel waar ze volgens mijn moeder de meest deugdelijke schoenen van de stad verkochten. De bediening gebeurde door twee ongetrouwde zussen.
En dat was waar. Ik kon de schoenen in alle geval met geen mogelijkheid verslijten.
Elke winter kreeg ik nieuwe schoenen en iedere zomer nieuwe sandalen, altijd hetzelfde model en altijd dezelfde kleur en elk jaar gingen mijn oude, die amper sleet vertoonden naar mijn oudste broer, mijn bottines en mijn sandalen.
Niemand was jaloers omdat ik de nieuwe kreeg en zij, mijn broers waren tevreden met mijn afdankertjes.
Na enkele jaren gingen mijn schoenen niet langer over naar mijn oudste broer maar naar de volgende want de voeten van mijn oudste broer waren opeens groter dan mijn eigen voeten. Na nog enkele jaren gingen mijn schoenen al naar de derde broer.
De mode in schoenen veranderde bij mijn weten niet erg snel.

Ik was al 17 jaar toen mijn voeten hun definitieve afmetingen kregen en behielden en vanaf dan werd mijn mama iets toegeeflijker in de schoenenzaak, ik mocht ook mijn zegje doen al waren er een heleboel regeltjes en niet alleen van mijn mama, ook op school waren we niet vrij om gelijk welke schoenen te dragen.

Mijn drang naar een vrije schoenenkeuze werd alsmaar groter.
Mijn eerste zelf verdiende geld besteedde ik dan ook vanzelfsprekend met volle overgave en liefdevol aan het eerste paar schoenen dat ik volledig zelf koos.
Het eerste paar van een hele lange rij.