Oscar…

 

Er was eens…
Een verhaal over Oscar…

Tijdens de zomer van 1967 ontmoette ik Oscar.
Helemaal onbekend met het bestaan van Oscar was ik niet.
Eigenlijk kende ik hem al geruime tijd maar we hadden elkaar nog nooit gezien en ook nog nooit ontmoet. Hij was de enige zoon van Johanna en Robert, goede bekenden van mijn ouders.
Zij woonden in een afgelegen huis aan de rand van een klein boerendorp, en wij, mijn ouders, mijn broers en ik, in een herenhuis in een middelgrote, bedrijvige stad. Af en toe ging ik met mijn ouders op bezoek bij Johanna en Robert, die ik aardige mensen vond, en soms ging ik helemaal alleen.
Oscar, hun teerbeminde zoon woonde en werkte in het verre Brussel, hij was ambtenaar bij de posterijen, een belangrijke functie werd er voor alle duidelijkheid bij verteld en ongeveer om de vier weken vereerde hij zijn ouders met een kort bezoek en bleef erg vaag over zijn doen en laten in onze hoofdstad. Toevallig of niet toevallig, maar wanneer ik in het grote, ouderwetse huis op visite was, verbleef Oscar altijd in Brussel, hij was nooit aanwezig en dat vond ik prima.
Zijn moeder maakte er intussen geen geheim van dat ze haar zoon adoreerde, ze prees hem regelrecht de hemel in, ze kon gewoon niet over hem zwijgen, lang vooraleer ik hem in het echt ontmoette wist ik al dat hij irritant volmaakt moest zijn. Haar gedweep met haar enige zoon vond ik ronduit gênant.
Hij was 35 jaar dus bijna 20 jaar ouder dan ik en naar mijn normen en in mijn leefwereld was dat dus stok – en stokoud.

Op een dag, in de vroege zomer van 1967, fietste ik helemaal alleen en onaangekondigd, zo ging dat in die tijd, naar het huis van Robert en Johanna, zij hadden geen telefoon en wij ook niet, ze woonden slechts een 12-tal kilometer van mijn ouderlijke woonst dus was het een tochtje van niets.
Op mijn dooie gemak reed ik langs kronkelde boerenwegels en stoffige binnenpaadjes, het was een warme zomerse dag zonder één wolkje aan een stralende blauwe hemel. Ik droeg een blauw shortje, witte sandalen en een mouwloze witte, linnen bloes, de wind speelde met mijn haar, mijn gedachten dreven een eind weg en ik voelde me bijna volmaakt gelukkig.
De clematis naast de open ingangspoort van het huis bloeide uitbundig en enkele vroege rozen in hun voortuin geurden bedwelmend. Zoals gewoonlijk reed ik onmiddellijk achterom en nog vooraleer ik mijn fiets tegen het schuurtje had gezet, stoof Johanna, enthousiast en met een glimlach van oor tot oor, naar buiten, omhelsde me onstuimig en heette me van harte welkom en ze struikelde bijna over haar woorden toen ze me zei hoe blij ze was want haar lieveling, Oscar dus, was thuis. Haar droom kwam uit, eindelijk kon ze ons aan elkaar voorgestellen, dat werd onderhand de hoogste tijd, vond ze.
Ik onderdrukte mijn natuurlijke aard om onmiddellijk rechtsomkeer te maken want mijn afkeer om kennis te maken met vreemde mensen stak ik, toen al, niet onder stoelen of banken, maar Johanna duwde me met zachte dwang de keuken in en met frisse tegenzin ging ik binnen en wachtte gelaten op wat onvermijdelijk komen zou…

In het midden van haar kraaknette keuken stond een grote, bijzondere slanke man, hij was overdreven netjes gekleed in een bleek beige zomerpak van perfecte snit en makelij, een smetloos wit hemd en bijhorende das, met de handen op zijn rug ongeduldig te wezen, door zijn bril met zwaar, donker montuur bekeek hij me aandachtig en onbeschaamd van kop tot teen, terwijl zijn wenkbrauwen, die me deden denken aan ‘woeste wildgroei’ bijna onmerkbaar een beetje de hoogte ingingen, verbaasde het mij dat hij al helemaal kaal was. Ik voelde hoe hij me nauwgezet wikte, keurde en woog. Op slag hinderden mijn lange, blote armen en benen, waar ik geen blijf mee wist, mij mateloos. Uiteindelijk staakte hij zijn staren, hij reikte mij de hand en drukte die ferm, kort en krachtig en zei op een toch wel vriendelijke toon mijn naam. Mijn eigen stem klonk niet als mijn eigen stem en terwijl ik nog twijfelde of ik moest zeggen ‘dag mijnheer of dag…’ tegen zo’n oude, deftige man hoorde ik mezelf aarzelend zeggen: ‘dag Oscar….’
Maar kijk, Johanna werd ongeduldig, de inleiding had lang genoeg geduurd en ze dirigeerde ons naar haar keukentafel en maande ons om zonder tegenspraak, te gaan zitten, naast elkaar, wat ik belachelijk dichtbij vond. Terwijl ze druk in de weer was met kopjes en schoteltjes, koffie zetten en ook de eigengemaakte cake aansneed die moest worden geproefd, stelde Oscar die zich opstelde als een wijze onderzoeksrechter, mij vragen, simpele vragen weliswaar, waarop ik door mijn onhandigheid en onzekerheid met moeite een stug en onduidelijk antwoord op verzon.
Waar ging ik naar school?
Welke richting volgde ik en waarom?
Wat bezielde me in hemelsnaam om zijn oude ouders op te zoeken in het boerengat waar hij van walgde?
Had ik in deze tijd van het jaar geen examens? Ja? Waarom was ik dan in hemelsnaam niet thuis om iedere minuut van mijn leven te wijden aan mijn leerstof? Waarom was ik überhaupt hier als ik iets anders en beters kon doen ergens elders?
Ja, waarom was ik daar?
Door mij zulke vragen te stellen en de manier waarop, wist ik onmiddellijk, dat Oscar zijn geboortedorp verafschuwde, het afgelegen huis vreselijk ouderwets en burgerlijk vond en dat hij zijn ouders minachtte.
Ik haatte hem!
Ik hield van het stille dorp, ik hield van het landelijke huis zonder moderniteiten en ik hield van de wijze rust, die uitging van Johanna en Robert maar dat kreeg ik natuurlijk niet gezegd tegen die stadse mijnheer met zijn chique pak en zijn vervelende vragen.
Ik schoof luidruchtig mijn stoel achteruit, mompelde een ontoereikend excuus en onduidelijke groet en vluchtte naar buiten. Vooraleer Johanna de kans kreeg om mij terug te roepen, fietste ik al de weg op, weg van het huis dat voor mij op dat ogenblik alle bekoring had verloren…

Boos op heel de wereld of ten minste op de grootste helft ervan, martelde ik de trappers zo hard ik kon. Na enkele kilometers was mijn boosheid een beetje minder, ik stapte af en ging in het lange gras aan de kant van de weg zitten om mijn gedrag te overdenken. Ja, ik was kwaad, ik was ontgoocheld in Robert omdat hij net vandaag afwezig was, ik was boos op Johanna omdat ze ongekende verwachtingen koesterde en ik was vooral kwaad op Oscar…
Ja, waarom eigenlijk?
Vooral omdat hij me behandelde als een kind, als een klein kind, daarom was ik boos op hem. Ik was nu al bijna 2 maanden lang 16 jaar en al zag ik er nog steeds uit als een kind, ik wás geen kind meer maar bijna niemand nam daar nota van, ook Oscar niet en daarom was ik kwaad en liep ik weg.
Tevreden over mijn eigen uitleg stond ik recht, klopte het stof uit mijn kleren en fietste bedaard naar huis terug en toen mijn mama vroeg hoe het geweest was bij Johanna, antwoordde ik langs mijn neus weg: ‘Goed, alles was er gewoon als anders en gewoon goed…’

Die hele zomer ging ik niet meer naar het huis, trouwens, ik had er geen tijd meer voor. Bij de aanvang van de vakantie werd ik namelijk verliefd op Jan. Voor het eerst in mijn leven was ik verliefd en hoe…? Ik dacht niet meer aan Oscar en zijn vervelende vragen, dat kon ook moeilijk want elke gedachte spendeerde ik aan mijn vriendje. Het was een gelukzalige zomerse, zomer zonder zorgen of wanklank. Jan en ik waren allebei geslaagd op school, aan de vakantie leek geen einde te komen, het nieuwe schooljaar lag mijlenver weg en we zagen elkaar elke dag in het openbare zwembad, we keken elkaar diep in de ogen en praatten en droomden eindeloos over een onbekende toekomst….
Allemaal doodonschuldig….
Ja, ik was gelukkig die zomer en toch bleef hij niet duren…
In september begon het nieuwe schooljaar, Jan en ik zagen elkaar niet meer en dat was jammer, hij volgde lessen aan het college waar uitsluitend jongens gingen en ik ging naar een nonnenschool met enkel en alleen meisjes. We besloten om elkaar te schrijven en zo startte ik mijn eerste briefwisseling, die, dat kon ik toen onmogelijk weten, jaren zou blijven duren.
Zo geschiedde…

Intussen ging ik opnieuw op bezoek bij Robert en Johanna want ik kon geen reden verzinnen om er eeuwig weg te blijven, die geen woord repten over mijn kinderachtig gedrag van enkele maanden geleden. Weer ontmoette ik Oscar en nu liep ik niet weer weg. Ik dwong mijn natuurlijke afkeer om vreemden te begroeten naar de achtergrond en keek hem aan, zei: ‘Dag Oscar’ en beantwoordde enige ogenblikken later, zonder terughoudendheid, al zijn vragen.
Ja, ik volgde nu het voorlaatste jaar en …
Neen, ik wist nog helemaal niet wat ik later wilde doen of worden…en
ja, ik kwam nog altijd graag op bezoek bij zijn ouders in dit dorpje van niks…
Na die eerste namiddag met Oscar wisten we van elkaar dat we allebei veel van boeken hielden, maar niet dezelfde natuurlijk en dat hij al oneindig véél meer gelezen had dan ik en we hielden alle twee van geschiedenis waar hij uiteraard ook véél meer van afwist dan ik.
Het ijs was gebroken, vanaf dat ogenblik gingen we vreedzaam met elkaar om. Later gaf Oscar mij soms een van zijn boeken om te lezen en zei er geheel overbodig bij dat ik ze respectvol moest behandelen, geen nota’s maken in de marge, geen bladzijden kreuken of ezelsoren of zo… en nadien vroeg hij altijd naar mijn mening die hij maar matig op prijs stelde. Vanaf dan was ik beschikbaar voor zijn kritiek en kritiek gaf hij die eerste jaren. Mijn visie was of te kinderachtig, of te braaf, of ik had mezelf niet genoeg vragen gesteld of niet de juiste….
Dan zuchtte ik eens…maar bleef wel geboeid luisteren. Hij vertelde me wat hij wist en dacht over geschiedenis en literatuur en alle zaken die een man van 35 jaar kan weten en een meisje van 16 niet, en dat was héél wat, veel meer, veel gevarieerder en veel boeiender dan ik ooit op school te horen kreeg…
Wanneer ik op bezoek ging en Oscar was afwezig dan fantaseerde Johanna over zijn leven in de hoofdstad. Ze fantaseerde er op los want Oscar was bijzonder schaars met informatie over zichzelf en zijn leven, zij en Robert wisten werkelijk bijna niets over hun zoon.
Zo dacht Johanna dat hij misschien wel een liefje had en gauw zou gaan trouwen en dan kindertjes krijgen…haar kleinkinderen…ze droomde luidop en fantaseerde dat hij waarschijnlijk eerstdaags zijn aanstaande zou komen presenteren…Dat hij het nog niet eerder deed kwam natuurlijk omdat hij zich een beetje geneerde voor de eenvoud van zijn ouders en de simpelheid van hun woning en omgeving. Hoe langer haar zoon ongetrouwd bleef hoe gevarieerder en kleuriger zijn moeder haar fantasieën over zijn liefdesleven maakte. Soms droomde ze dat zijn aanstaande een knappe advocate van goeie komaf met rijke ouders was, soms was het een buitenlandse schone van vreemde origine en soms een jonge weduwe met twee of drie kinderen, op die manier droomde ze de kleinkinderen er gratis bij…
Ach Johanna…!
Stukje bij beetje leerde ik Oscar kennen als een ietwat norse en buitengewoon eigenzinnige man, hij bekeek de wereld nogal wantrouwig door zijn bril met zwaar schildpadbrilmontuur, met zijn donkere borstelige wenkbrauwen in een frons leek het alsof hij altijd boos was en dat was, gelukkig maar, niet waar.
Hij was overdreven netjes en modieus gekleed, ja, ik vond hem een héél nette meneer die altijd piekfijn uitgedost voor de dag kwam. Hij droeg nooit anders dan pakken, dure maatpakken, gemaakt door een gerenommeerd kleermaker in Brussel, hemden van Egyptisch katoen, zijden dassen met een discreet motiefje, handgemaakte schoenen van gevlochten leer, die heerlijk kraakten bij elke stap die hij zette en een bijpassende hoed….
Onze leefwerelden lagen mijlenver uiteen maar dat bleek voor geen van beiden een bezwaar, ik hield van die overdreven modieus geklede man met zijn kortaffe manier van praten en blijkbaar kon hij mij ook nogal lijden…we waren tevreden met elkaars aanwezigheid tijdens de zeldzame keren dat we elkaar zagen.

Maar op een dag, ik herinner het mij nog goed, stapte ik nietsvermoedend hun keuken binnen en arriveerde middenin een verhitte familiediscussie. De koffiekoppen stonden slordig her en daar op de tafel verspreid, de cake in de bordjes was onaangeroerd. Wat was er aan de hand, wat hadden ze gegeten of gedronken? Prikkeldraad? Robert zat geagiteerd met een hoogrode kleur op zijn wangen en met verwarde haren te mokken, Johanna had gehuild en beet nerveus en nasnikkend in haar verfrommelde zakdoek. En Oscar…, die zat daar maar te zitten en stom voor zich uit te staren en zweeg nadrukkelijk.
Weer wist ik met mezelf geen blijf en stond verloren te kijken naar deze volwassenen met hun vreemde en onbegrijpelijke gedrag. Met de klink van de achterdeur in mijn hand stamelde ik een onverstaanbare groet en probeerde om op mijn stappen terug te keren, ik wou weg, weg van alles wat ik niet begreep maar Robert zei: ‘Blijf doriske…! Ik wil dat je blijft. Ga zitten, mijn kind en kijk niet zo angstig en beteuterd.’
Aarzelend ging ik zitten, op het puntje van mijn stoel, gereed om alsnog weg te lopen wanneer het mij allemaal te veel werd.
Wat was er nu eigenlijk gebeurd? Wat bracht dit kleine gezin zo uit zijn gewone doen?
Robert vertelde…
Voor de zoveelste keer had Johanna er bij Oscar op aangedrongen om zijn woonadres en telefoonnummer te geven, zoals alle vorige keren, weigerde hij.
‘Wat moet ik dan doen als er in de nabije toekomst iets ergs gebeurt met je vader…?’ piepte ze met een benepen stem ‘of met mij…?’ zette ze haar machteloze poging verder.
‘Bel dan een dokter!’ was Oscars botte antwoord.
In eerste instantie begreep ik zijn antwoord wel, want als er inderdaad iets gebeurde met Robert of met Johanna was Oscar in Brussel natuurlijk van weinig nut, een dokter bellen was efficiënter. Maar waarom hij het adres van zijn woning en zijn telefoonnummer verborg in een waas van geheimzinnigheid dat wist ik niet en begrijpen deed ik evenmin.
‘Als je me zo nodig wil bereiken in Brussel kan je me bellen op het nummer van de posterijen…’ en daarmee veegde Oscar elke verdere discussie van tafel.
Die avond fietste ik, verward door al dat nare gedoe, naar huis en ik wist dat mijn verdere bezoekjes vanaf nu nooit meer dezelfde zouden zijn.
De eerstvolgende keer dat ik er kwam, was Johanna alleen, ze repte met geen woord meer over de familiale woordenwisseling maar vanaf die dag varieerde de inhoud van haar verhalen, ze verzon, niet enkel en alleen maar verzinsels over zijn vermeende liefjes maar ook hoe ze dacht en hoopte dat Oscar woonde. De ene keer fantaseerde ze over een groot, gerenoveerd herenhuis volgestouwd met waardevol antiek en gelegen aan een boomrijke chique avenue, een andere keer vertelde ze dat hij misschien wel in een ruim appartement woonde, tien hoog, met uitzicht over de beste wijken van Brussel, hoogpolige tapijten en een marmeren badkamer met reusachtige kuip behoorden tot de mogelijkheden…
Ach Johanna…!
Ze fantaseerde er op los en ze droomde luidop.
Mij kon het niet schelen waar en hoe Oscar woonde.
Wanneer Oscar aanwezig was, sprak ze met geen woord over haar verlangens, dan was ze een en al bereidwilligheid en bedrijvigheid, ja ze maakte het ons gemakkelijk, ze zette koffie en altijd was er gebak, ze ruimde een deel van de tafel vrij zodat Oscar mij zijn kostbare boeken kon tonen, met eerbied zat ze te luisteren naar alle wijze lessen die hij me gaf over componisten, schilders en schrijvers, godsdiensten en oorlogen, spiritualiteit en occultisme, geschiedenis en kunst. Als een spons slorpte ik al zijn kennis op.
Ja, ik hield van die schaarse bezoekjes al was onze verhouding verre van gelijkwaardig, hij was de leraar en ik de volgzame, kritiekloze leerling.

De tijd ging voorbij zoals dat gaat met de tijd.
Het leven in hun dorp ging verder, het mijne stond ook niet stil.
Na enkele verliefdheden die niet bleven duren waagde ik uiteindelijk de sprong, ik stapte in het huwelijksbootje.
Ik was nog maar pas een getrouwde vrouw of mijn aanwezigheid werd al gewenst voor een begrafenis. Op een milde voorjaarsdag stierf Robert in zijn slaap.
Na de begrafenis bleef Johanna heel alleen in het grote huis wonen, ze vroeg Oscar of hij geen zin had om terug te keren naar zijn geboortedorp en bij haar in te wonen want hij bleef toch maar ongetrouwd en was net als zij ook alleen, hij kon gemakkelijk met het openbaar vervoer elke dag op en af reizen naar Brussel? Neen, geen sprake van, Oscar wou niet, hij had geen zin om opnieuw in het dorp, dat hij verfoeide, te komen wonen.

Na mijn trouwen zagen we elkaar jaar na jaar minder en minder want enkele jaren later was ik niet alleen een getrouwde vrouw maar tevens moeder van 3 kinderen. Bij elke heuglijke gebeurtenis in mijn leven nodigde ik, langs Johanna om, want ook ik had geen adres of telefoonnummer, Oscar uit om aanwezig te zijn en elke keer opnieuw bedankte hij mij hartelijk voor de invitatie en formuleerde hetzelfde excuus, hij vond zich ongeschikt voor vreemd gezelschap en hij sloeg mijn aanbod af, ter compensatie gaf hij mij elke keer een schandalig duur cadeau dat ik niet eens durfde weigeren…
Sinds ik moederde over mijn kleine kinderen was er nog iets veranderd in onze verhouding, voortaan telefoneerde Oscar, waarschijnlijk vanaf zijn bureau in Brussel, en formuleerde steevast dezelfde zinnetjes: ‘Hoe gaat het met jou doriske en met je familie? Aanstaande zaterdag bezoek ik mijn moeder. Ik hoop je daar te zien.’ Daarmee eindigde hij abrupt het gesprek en ik kreeg nooit de tijd om ja of neen te antwoorden.
Soms ging ik in op zijn uitnodiging, Johanna was altijd blij om mij terug te zien en altijd spijtig dat ik er was zonder mijn kinderen, maar na het verdwijnen van haar teleurstelling was het als vanouds, maar soms niet, om velerlei redenen ging ik soms niet en altijd vond Oscar het erg jammer, ik ook…

Nog vooraleer mijn jongste kind 3 jaar was, stierf, na een kort ziekbed, Johanna een barmhartige dood. Op haar begrafenis stond Oscar de hele tijd rechtop, hij keek schijnbaar onverschillig en onverstoorbaar voor zich uit, hij liet geen traan en gaf geen krimp, deze keer droeg hij, zoals het hoort bij een uitvaartplechtigheid, een zwart pak, als naar aloude gewoonte, van perfecte snit en stof maar hij maakte op mij een ongelofelijke verloren en eenzame indruk.
Het grote, stille landelijke huis werd verkocht, ook de inboedel werd verkocht, Oscar wilde niets voor zichzelf maar ik mocht uitkiezen wat ik wou. Ik moest niet lang nadenken en adopteerde de poes, een oude vermoeide lapjeskat, iets anders uit de huisraad van Johanna wilde ik niet, ik voelde me er ongemakkelijk bij, maar dat was voor niets nodig zei Oscar. Toch wilde ik niets.
Hoe moest het nu verder? Zouden we elkaar in de toekomst nog zien?
Zou hij vanaf nu bij mij op bezoek komen? Neen! Dat wou Oscar nog steeds niet. Verwachtte hij mij bij hem thuis in Brussel? Neen! Ook dat wilde hij niet.
Hij had iets anders bedacht. Nu zijn ouders er niet langer waren, zou hij af en toe tot bij mijn ouders gaan, hij zou mij elke keer opbellen en dan konden we elkaar daar ontmoeten.
Ik begreep dat als ik hem wilde zien er niets anders op zat maar ik vond het nogal een kinderachtig en omslachtig gedoe en dat zei ik hem ook. Hij hield voet bij stuk dus gaf ik toe en ontmoette hem voortaan in mijn ouderlijk huis en in het bijzijn van mijn ouders veranderden onze gesprekken weer maar eens van toon.
Jaren gingen voorbij, het leven kabbelde gezapig verder, elk jaar werden mijn kinderen een jaartje ouder en gingen ze naar een hogere klas, ja, ze groeiden als onkruid.
Op een vroege zaterdagmorgen, mijn jongste zoontje was net 7 jaar, kreeg ik telefoon, ze moesten ze verbieden die vroege stoorzenders, ik bleef zitten en liet de telefoon rinkelen en dwong mezelf tenslotte om op te nemen. Tot mijn verbazing hoorde ik aan de andere kant van de lijn de stem van mijn vader die zei: ‘zet je schrap doriske, Oscar is dood, ze hebben hem dood gevonden…’ en meer wist hij niet.
Oscar dood? Hoe kon dat? Wat was er gebeurd? Hij was kerngezond en nog helemaal niet zo oud, hij was amper 60 jaar. Was er een begrafenis en waar en wanneer was die dan? Het waren allemaal vragen waarop mijn papa nog geen antwoord wist.
De eerstvolgende dagen kreeg ik de weinige informatie over zijn dood met mondjesmaat maar algauw gaf een ver familielid van Oscar veel meer bijzonderheden dan ik kon verhappen.
Nadat Oscar een hele week lang, zonder uitleg of het minste bericht afwezig bleef van zijn werk, hadden enkele collega’s de politie gewaarschuwd die hadden zich zonder dralen toegang tot zijn woonst verschaft en vonden Oscar dood op de grond naast een of ander turntoestel. Hij was al enkele dagen overleden. Ook die gore details onthielden ze me niet.
Inderdaad, ze hadden hem dood gevonden in zijn kamer, en niet zomaar een kamer, het was geen slaapkamer, eet- noch zitkamer, het was gewoon een kamer, zijn alles in één kamer. Hij woonde dus al die tijd, al die jaren in Brussel niet eens in een huis of in een flat maar gewoon op een studentenkamer, contact met de andere studenten van het huis zocht hij niet, meer dan een ‘goede morgen’ of ‘goede avond’ had niemand hem ooit horen zeggen. Wat moest hij in een studentenkamer vroeg ik mij verbaasd af?
Hoe meer nieuws ik kreeg, des te onduidelijker alles werd.
Met elke opheldering werd mijn verwarring groter.
Wie was Oscar?
Zonder uitnodiging van Oscar maakte ik nu de reis naar Brussel en eindelijk werd ik toegelaten in de ruimte die hij al die jaren zo angstvallig voor iedereen gesloten had gehouden. Ik voelde mij gegeneerd en een voyeur maar toch keek ik aandachtig rond in de kamer van iemand die mij totaal vreemd was.
Zijn kamer was Spartaans ingericht, een smal eenpersoonsbed stond netjes opgemaakt tegen de ene muur, een kleerkast, niet eens een grote, tegen de andere muur, onder een klein groezelig raam dat uitkeek op een miezerig binnenkoertje stond zijn bureau, boven de lavabo in een hoek ging een gespotte spiegel maar tegen de grootste vrije muur stond een luxueuze boekenkast volgestouwd met boeken, honderden boeken, duizenden boeken.
Ik ging niet naar de begrafenis van Oscar.

Weken later kreeg ik nog een verrassing te verwerken, iemand van de erfgenamen arriveerde in een witte bestelwagen en liet mij weten dat het de innigste wens was van Oscar om mij al zijn boeken na te laten.
‘Ja…?’ vroeg ik ‘is dat niet raar? Ik ben toch geen familie.’
‘Ik breng je zijn boeken omdat ik denk dat het de innigste wens was van Oscar om je al zijn boeken na te laten. Ik wil dat je ze bekijkt, allemaal, vooral de schutbladen moet je met aandacht bekijken.’
Enkele dagen later bladerde ik, lusteloos en nog niet bekomen van de verwarrende emoties, in een van Oscars vele boeken, ik keek op het schutblad en las stomverbaasd wat er geschreven stond in zijn nette, regelmatige handschrift:
‘Voor doriske, het meisje waar ik bijzonder trots op ben…’ dat wist ik niet, dat Oscar trots op mij was, wist ik niet. Ik bekeek een ander boek, en vond dezelfde woorden, en een volgend boek en nog een en nog een…in elke boek stond dezelfde tekst: ‘voor doriske, het meisje waar ik bijzonder trots op ben….

Ik begon te wenen, neen, ik weende niet om Oscar, ik vergoot mijn tranen voor de vriend die ik nooit had gekend, nooit had gehad….

 

 

de eerste zin, de laatste zin en alles ertussenin…

 

Het moeilijkste aan het schrijven van elk nieuw verhaal, vind ik, is het opschrijven van die eerste zin, de openingszin zeg maar.
Ik zal niet beweren dat een verhaal staat of valt met de eerste zin, dat nu ook niet, de eerste zin moet de lezer vooral aanzetten tot het lezen van het hele verhaal, daartoe dienen zulke zinnen.
De laatste zin schrijven, vind ik ook niet eenvoudig en ook niet prettig, omdat ik nog nooit goed was in afscheid nemen van iets of iemand kan ik ook niet goed afscheid nemen van een zelfgeschreven verhaal.
In het verleden ben ik al vaak een verhaaltje begonnen met: ‘Er was eens…’ gewoon omdat ik dat zelf zo’n uitnodigend begin vind, er was eens….daar kan ik alle kanten mee uit en het past uitstekend als start voor elk verhaal maar ik kan niet eeuwig en altijd op hetzelfde beginzinnetje teren, ook al heeft het al vaak zijn nut bewezen moet ik af en toe eens iets anders verzinnen.

Ik schrijf graag, erg graag, niets ter wereld kan me van het schrijven afhouden, ik houd ook van schrijfgerei, potloden, pennen en papier, ik bezit tegenwoordig verschillende pennen en heb een heel assortiment schriften.
Op vierjarige leeftijd kon ik mijn naam al schrijven, in koeien van letters weliswaar, mijn moeder had mij dat tussen haar drukke bezigheden in geleerd maar toen ik dat fier als een pauw demonstreerde aan de zuster en de andere kinderen in het kleuterschooltje waar ik naartoe ging, werd dat niet gewaardeerd, het maakte niet eens indruk.
Wie schiep er hemel en aarde, vroeg de zuster, en ze ging over tot de orde van elke dag, stond vooraan in de klas in haar grijs habijt en schotelde ons moeilijke vragen uit de catechismus voor. Ik begreep er maar weinig van en kon bijgevolg vaak niet antwoorden, neen, ik was geen uitverkoren kindje van de goede god, zei de non…tja, toen al niet.

Ik hou van verhalen die andere mensen mij vertellen, hetzij schriftelijk maar nog het liefst rechtstreeks uit de mond, luchtige verhaaltjes en zwaarwichtige vertellingen, liefdesgeschiedenissen en levensverhalen, ik hoor en lees ze allemaal even graag.

Mijn vriend, de schrijver, was hier gisteren nog op bezoek, hij had bloemen mee, ik zette ze in mijn mooiste kristallen vaas.
Hij zou willen dat ik een boek schrijf, dat heb ik al eerder verteld, en dat ik mijn woorden niet verspil aan die kleine kronieken, hij gaf me in het verleden al veel tips en adviezen om beter te schrijven waar ik nog elke dag dankbaar gebruik van maak voor mijn eigen verhaaltjes maar een boek zit er niet in niettegenstaande zijn enthousiasme en aanmoedigingen. Ik heb geen zittend gat en om een boek te schrijven moet je héél gedisciplineerd elke dag van de week schrijven, urenlang anders krijg je nooit een boek gevuld. Laat me maar opstelletjes schrijven, kort of lang is van ondergeschikt belang.

Vandaag staan de bloemen nog even stralend op mijn keukentafel als gisteren. Ik was zoals altijd blij om hem te zien, hij is weinig veranderd in de loop der jaren, zelfs nu hij al over de zeventig is, is er in zijn manier van doen nog niets van ouderdom te zien. Hij is lang en slank, goed geschoren en met zorg gekleed, hij zit mooi rechtop, en niet zoals zovelen van zijn leeftijd, onderuitgezakt als een pudding, in mijn armstoel. Hij praat gemakkelijk over koetjes en kalfjes maar belangrijke en dringende zaken gaat hij niet uit de weg. Er is iets in zijn houding waarmee hij me duidelijk maakt dat hij tijd voor me heeft en dat is zo vleiend voor mij dat het in mij het beste naar boven brengt en ik voel me bij hem nooit oud.

Gisteren beloofde hij dat hij me zou meenemen op reis, neen, niet naar een ver, vreemd land aan de andere kant van de wereld, hij weet dat ik niet graag reis, hij zou een land kiezen binnen Europa waar we zouden logeren in een vijfsterrenhotel, hij zou een kamer voor ons reserveren, een luxe kamer met uitzicht op de zee, ’s morgens zouden we de mist zien optrekken en verder zou de dag stralend en helder zijn en zou er tussen ons geen onvertogen woord vallen.
Natuurlijk heb ik geen moment geloofd dat hij mij echt zou meenemen op reis.
Het zijn maar lichtvoetige, speelse woorden waar hij vaak gebruik van maakt.
Ten slotte stond hij recht, keek me doordringend aan alsof hij toch op een antwoord van mij wachtte maar ik knikte enkel, boog me naar hem toe, gaf hem een zoen en legde heel kort mijn hand op zijn arm. Daarna ging hij naar buiten, de koele avondlucht in.

Toen hij vertrokken was, pakte ik het boek dat hij mij had gegeven, je kunt het lezen of je kunt het niet lezen had hij gezegd, het maakt niets uit en ik begon te lezen. Ik las en ik las en vergat de tijd en alles en iedereen, toen het te donker werd om te lezen stak ik het licht op, ik vergat te eten, mijn poezen herinnerden mij aan mijn plichten, ik liet hen buiten voor een plas en een tijd later weer binnen, vulde hun etensbakje en zorgde dat ze te drinken hadden en ik las verder. Het was een wonderlijk verhaal, soms wreed en bloeddorstig en soms luchthartig en grappig, ik zat te lachen in mijn keuken maar niemand anders dan de poezen hoorden mijn gelach.

Voor vandaag zet ik er een punt achter. Achter het lezen en ook achter het schrijven.
Ik eet nog een kom yoghurt met wat fruit, drink een glas water en ruim de keukentafel af, zet de stoelen aan de kant en ga naar bed in het besef dat dit voor vandaag mijn laatste zin is…

 

 

heimwee naar huis…

Ik was nog een kind, hoop en al dertien jaar oud en opeens moest ik tijdens de zomervakantie een hele week lang logeren bij oom Renaat.
De vrouw van oom, tante Margaretha, had op een keer tegen mijn mama geopperd dat een logeerpartijtje wel zou prettig zijn voor beide partijen en daarmee bedoelde ze, prettig voor haar twee dochters, mijn nichten en prettig voor mij. Ik was hoogst verbaasd want ik had op geen enkele manier te kennen gegeven dat ik zin had in vakantie ten huize van oom Renaat.
Ik had evenmin een goede band met mijn beide nichten, ik zag hen enkel en alleen op nieuwjaarsdag in het huis van mijn grootouders waar ze allebei in de mooie woonkamer zaten in het gezelschap van alle ooms en tantes en oudere neven en nichten, ik heb het nooit anders geweten, terwijl ik elk jaar in de keuken doorbracht in het gezelschap van de jongere generatie, ik reclameerde niet want in de keuken bij de kinderen voelde ik me op mijn plaats.

Ik herinnerde mij nog mijn vorige logeerpartijtje, dat dateerde van exact acht jaar geleden, toen logeerde ik bij mijn pépé en werd mijn jongste broertje geboren. Ook al mijn andere broertjes waren uit logeren, wij werden, voor de tijd dat mama en de nieuwkomer in de materniteit verbleven, allemaal uitbesteed aan ooms en tantes in de wijde omtrek maar omdat ik een moeilijk kind was dat zich nergens anders dan thuis goed voelde, mocht ik bij mijn pépé verblijven, omdat ik erg graag in het gezelschap was van mijn pépé dacht mijn moeder dat een weekje bij hem mij wel zou bevallen maar na vier dagen werd ik ziek en wisten pépé en mémé niet wat ze met me moesten aanvangen. Papa werd erbij geroepen, keek onderzoekend naar mij, vroeg of ik misschien liever mee naar huis ging?
Het lijkt erg ondankbaar tegenover mijn grootvader maar geloof het of geloof het niet maar van zodra ik weer thuis kwam, was ik op slag genezen.
Heimwee, zei mama, dat had ik, ik was gewoon een kind met heimwee naar al het bekende en vertrouwde..

Ik keek dus niet reikhalzend uit naar die logeerpartij bij mijn nichten maar het moest, zei mama, het zou mij goed doen, misschien zou ik zelfs genezen van die geheime ziekte die men heimwee noemde.
Dus ik ging.

Oom was een van de oudere broers van mijn mama, hij was een man van gemiddelde lengte met blond haar en lichtgrijze ogen en een erg luidruchtige bulderende stem, ik was een beetje bang voor die man.
Mijn ene nicht was vijftien jaar, de oudste was al achttien en ging al uit werken, ze was winkeljuffrouw in een grote zaak van rookwaren en tekengerief in de stad en verloofd, mijn nichten waren allebei erg mooi met grote poppenogen en hoog, ingewikkeld en opgestapeld haar dat ze maar een keer in de week losmaakten, om te voorkomen dat hun kapsel zou kreuken of in de war geraken, sliepen ze rechtop zittend in bed, ik had zoiets nog nooit eerder gezien.
Mijn tante, die een erg omvangrijk lichaam had, snoerde elke morgen haar zwaar lijf in een duur en strak korset wat haar belette om, net zoals mijn eigen mama, soepel en lenig door het leven te dartelen, zat tijdens de dag meestal aan tafel met een of ander handwerkje, tijdens de maaltijden was ze voortdurend in de weer om haar man te bedienen die niet eens zijn eigen boterhammen kon smeren, hij kon werkelijk niets en ook daar keek ik van op, tante smeerde zijn boterhammen, iedere morgen vier sneetjes, en sneed ze in vierkante hapklare stukjes, knipte met een schaar sneetjes spek, iedere morgen acht, ook in kleine stukjes, ik wachtte in spanning tot het moment dat ze die stukjes naar zijn mond zou brengen… maar dat gebeurde niet, dat deed oom nog zelf. Elke morgen keek ik met nieuwsgierige afkeer naar dat snijden en knippen van brood en vlees, naar dat vreemde ontbijtritueel.

Tijdens de maaltijden zat oom aan het hoofd van de tafel en voerde, het hoogste woord, een alleenspraak, hij duldde niet dat er iemand anders iets luchtigs aan de conversatie zou bijdragen. Tante knikte en beaamde, na twee dagen wist ik het al, ze accepteerde werkelijk alles van haar man en zijn twee dochters ook.
Elke avond stipt om acht uur kwam de verloofde van mijn oudste nicht op bezoek, Roger, zijn familienaam heb ik nooit geweten, we werden aan elkaar voorgesteld, hij trok zijn wenkbrauwen een beetje verbaasd op, stak zijn hand uit en zei tegen mij, wat een aantrekkelijk nichtje. Verlegen als iemand die is terecht gewezen, legde ik mijn hand in de zijne, ik kreeg een erg slappe handdruk en wist meteen dat hij iemand was zonder verbeeldingskracht.
Roger was net afgestuurd als boekhouder.

Het was dat jaar een mooie zomer en omdat mijn jongste nicht, altijd gekleed in mooie jurkjes en een lint of strik in heur haar, niet meer wilde meedoen met wilde spelletjes ging ik buiten op straat spelen met enkele kinderen uit de buurt. We liepen kilometers ver door de velden in de wijde landelijke wereld en aan het eind van elke dag van zon en weinig wolken keerde ik ’s avonds moegespeeld en hongerig naar dat stille, nette huis terug.
Je bent net op tijd terug, zei tante en ze deinsde verschrikt terug voor mijn groezelige handen en mijn bestofte sandalen, wilde ze onmiddellijk poetsen vooraleer ik aan tafel mocht moest ik mijn handen grondig wassen met veel zeep en een schuurborsteltje.
Na het eten kwam Roger, één uurtje mocht hij blijven, nooit langer, tante schonk voor iedereen behalve voor mij, een kopje slappe thee in en zette een schaaltje op tafel met voor elk één koekje. Matigheid vond ze een deugd!
Oom Renaat voerde zoals altijd het woord, Roger knikte onderdanig en ik keek en luisterde naar die omhooggevallen, arrogante, brallerige, cynische ordinaire man. Hij liet zich laatdunkend uit over iedereen behalve zichzelf en zijn dochters die hij van het allerhoogste niveau vond.
Roger vond ik toen al een slappeling, later, jaren later, moest ik mijn mening niet herzien, hij was waarlijk een slappeling die onder de plak van zijn schoonvader verschrompelde tot een vroegtijdige oude man.

Tegen het einde van de week koesterde ik een diepe afkeer voor die man en voor mijn tante en mijn nichten had ik ook weinig waardering, blijkbaar was dat wederzijds want na die ene week vakantie hebben ze me nooit meer gevraagd.
Ik ben er hen nu nog altijd dankbaar voor.

En van mijn heimwee?
Daar ben ik helaas nooit van af geraakt…